Persoonlijkheid:        Iemands hoedanigheden, eigenschappen en karaktertrekken: identiteit.

Cultuur:        het geheel van gemeenschappelijke verworvenheden en waarden, kennis en inzicht op het vlak van het geestelijk en zedelijk leven, de wetenschap, de kunsten, de mens en wereldbeschouwing

Waarden:        Die gegevenheden in het menselijk bestaan die we als belangrijk ervaren, en waar we ons mee verbonden voelen.

Subcultuur:     Deel van de globale cultuur met typische eigen kenmerken

Westerse cultuur:       Het begrip `westerse cultuur` heeft betrekking op de verzameling aan normen, waarden, gebruiken en soms artefacten die de vele culturen in de westerse wereld (ook wel `het Westen` genoemd) met elkaar delen.

Sociale groepen:        Groepen mensen die één of meerdere sociale eigenschappen met elkaar gemeen hebben.

Meergeneratiehuishouding:       In huis met meerdere generaties

Letrelatie:     Een relatie op lange afstanden

Identiteit:     Het gevoel van persoonlijke eenheid; de overtuiging onveranderd en wezenlijke dezelfde te blijven. Het gelijk blijven moet vooral worden gezien als het geleidelijk evolueren (ontwikkelen) van de identiteit.

Levensbeschouwing:      Opvatting over het leven (de waarde ervan en het wezen ervan)

Aanleg: verworven vatbaarheid tegenover beschadigende en/of exogene factoren

Normen: Nauwkeurig omschreven eisen en specificaties waarmee de prestatie van een product, proces of een organisatie kunnen worden vastgesteld.

Tegencultuur:   Een `tegencultuur` is een stroming die zich tegen de gevestigde orde keert.

Niet-westerse cultuur:  Zijn culturen die leven in bijvoorbeeld in het Oosten (China)